Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toer·nooi·ze·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord toernooizege toernooizeges
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de toernooizegev / m

  1. (sport) het winnen van een toernooi
     Ook is er vandaag in het Sportjournaal aandacht voor Kiki Bertens. Zij kijkt terug op haar tennisseizoen, dat pieken en dalen kende. Op de grandslamtoernooien moest ze steeds vroegtijdig het strijdtoneel verlaten, maar met de toernooizege in Madrid en de deelname aan de WTA Finals onderscheidde ze zich als een van de beste speelsters van dit jaar.[1]
     Djokovic maakte in Tokio zijn rentree, nadat hij vorige maand op de US Open had moeten opgeven met een schouderblessure. Hij heerste deze week weer als vanouds, want hij verloor in Tokio geen set en boekte zijn 76ste toernooizege.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    NOS Sport
    “De sport van dinsdag bij de NOS” (Dinsdag 26 november 2019, 06:13), NOS
  2.   Weblink bron
    NOS Sport
    “Djokovic weer helemaal de oude, ook titels voor Thiem en Osaka” (Zondag 6 oktober 2019, 13:46), NOS