Nederlands

 
schaaktoernooi
Uitspraak
Woordafbreking
  • schaak·toer·nooi
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schaaktoernooi schaaktoernooien
verkleinwoord schaaktoernooitje schaaktoernooitjes

Zelfstandig naamwoord

schaaktoernooi o [1]

  1. (schaak) schaakwedstrijd waarbij meerdere schakers meerdere partijen moeten spelen
     hij werd met zes tegen één weggestemd en de combinatie van deze twee zaken werd er, zo niet de directe dan wel de indirecte oorzaak van dat hij het zo slecht deed op het volgende plaatselijke schaaktoernooi dat hij subiet in het reserveteam werd geplaatst[2]
     Met nog een speelronde te gaan staat Carlsen nu op 8,5 punten, één punt meer dan de nummer twee op het Tata-schaaktoernooi. Zondag komt Carlsen niet meer in actie. Hij zou spelen tegen Daniil Doebov, maar de Rus moest zich vanwege een coronabesmetting terugtrekken. Daarom wint Carlsen automatisch. Het ene punt dat hij daarvoor krijgt, beslist het toernooi.[3]
Hyponiemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  3.   Weblink bron “Carlsen wint 'Wimbledon van schaken' zonder één partij te verliezen” (ZA 29 JANUARI 2022), NOS