Japans karakter voor judo.
  • ju·do
  • Leenwoord uit het Japans, in de betekenis van ‘verdedigingssport’ voor het eerst aangetroffen in 1948 [1]
  • Japans leenwoord. Het woord betekent 'zachte weg', waarbij het woordje do (weg) verwant is aan tao en naast de betekenis 'manier' ook de connotatie heeft van 'levenspad'.
enkelvoud meervoud
naamwoord judo -
verkleinwoord - -

het judoo

  1. (sport) een Japanse vechtsport, heden ten dage beoefend als wedstrijdsport
    • Judo is een van oorsprong Japanse vechtsport. 
vervoeging van
judoën

judo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van judoën
    • Ik judo. 
  2. gebiedende wijs van judoën
    • Judo! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van judoën
    • Judo je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]


judo

  1. (sport) judo


judo

  1. (sport) judo