• ju·doën, ju·do·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
judoën
judode
gejudood
zwak -d volledig

judoën

  1. inergatief (sport) de judosport beoefenen
    • In 1964 werd er voor het eerst op de Olympische Spelen gejudood. 
92 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be