judode
- ju·do·de
vervoeging van |
---|
judoën |
judode
- enkelvoud verleden tijd van judoën
- Ik judode.
- Jij judode.
- Hij, zij, het judode.
- Ik judode.
- Het woord judode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
judoën |
judode