• spil·le
  • Afkomstig van het Middelnederduitse spelen
Naar frequentie 469
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spille
spiller
spillede
spillet
volledig

spille

  1. overgankelijk spelen


  • spil·le
  • Afkomstig van het Middelnederduitse werkwoord "spelen"
Naar frequentie 467
vervoeging
onbepaalde wijs spille
tegenwoordige tijd spiller
verleden tijd spilte
voltooid
deelwoord
spilt
onvoltooid
deelwoord
spillende
lijdende vorm spilles
gebiedende wijs spill
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

[A] spille

  1. overgankelijk spelen

[B] spille

  1. overgankelijk vermorsen
  2. overgankelijk versukkelen


  • spil·le
  • Afkomstig van het Middelnederduitse werkwoord "spelen"
vervoeging
onbepaalde wijs spille
spilla
tegenwoordige tijd spiller
verleden tijd spilte
voltooid
deelwoord
spilt
onvoltooid
deelwoord
spillande
lijdende vorm spillast
gebiedende wijs spill
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

spille

  1. overgankelijk vermorsen
  2. overgankelijk versukkelen