tape
- Geluid: tape (hulp, bestand)
- IPA: / tep / (1 lettergreep) ( ww aanvoegende wijs: / ˈtepə / (2 lettergrepen) )
- tape
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘strook’ voor het eerst aangetroffen in 1947 [1]
- van Engels tape [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tape | tapes |
verkleinwoord | - | - |
de tape m
- plakband bijv. isolatietape, afplaktape, sellotape, sporttape
- magneetband van een opnameapparaat bijv. audiotape, cassettetape, filmtape, mastertape, videotape
- papieren strook bij een telegrafisch apparaat, ticker-tape
- telegrafisch koersbericht onder beurstijd, tickertape
- afdichtingstape, afplaktape, audiotape, cassettetape, filmtape, isolatietape, mastertape, sellotape, sporttape, ticker-tape, videotape
- tape-recorder, tapedeck, tapefonds, tapekoers, tapenotering, taperecorder, tapestreamer, tapesysteem
1. plakband
vervoeging van |
---|
tapen |
tape
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tapen
- Ik tape.
- gebiedende wijs van tapen
- Tape!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tapen
- Tape je?
- aanvoegende wijs van tapen
- Het woord tape staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tape" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tape" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tape op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Afgeleid van het werkwoord taper.
tape v
vervoeging van |
---|
taper |
tape
- eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van taper
- eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van taper
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van taper
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / ˈtɑːpə / (werkwoord [A])
- IPA: /tæjp/ (werkwoord [B] en zelfstandig naamwoord)
- ta·pe
- Werkwoord [A]: Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord tapa (verliezen)
- Werkwoord [B] en zelfstandig naamwoord: Afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord tape (band).
Naar frequentie | 1862 |
---|
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | tape |
tegenwoordige tijd | taper |
verleden tijd | tapte |
voltooid deelwoord |
tapt |
onvoltooid deelwoord |
tapende |
lijdende vorm | tapes |
gebiedende wijs | tap |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
[A] tape
- overgankelijk kwijtraken, verliezen
- overgankelijk, (figuurlijk) verliezen
- overgankelijk aan het kortste eind trekken, verliezen
- «Fjorårsvinner Serena Williams tapte for franske Marion Bartoli i 4. runde av Wimbledon mandag og er dermed utslått.»
- De winnares van vorig jaar Serena Williams verloor op maandag in Wimbledon in de 4e ronde tegen de Franse Marion Bartoli en is dus uitgeschakeld.
- «Fjorårsvinner Serena Williams tapte for franske Marion Bartoli i 4. runde av Wimbledon mandag og er dermed utslått.»
- [1-3]: tapa
- [2]: gå tapt (gå til spille, bli borte)
verdwijnen, verloren gaan
- «Papirene gikk tapt i brannen.»
- De papieren gingen in het vuur verloren.
- «Papirene gikk tapt i brannen.»
- [2]: tape ansikt
je gezicht verliezen
- [2]: tape noe av syne (miste øyekontakten med)
het zicht iets verliezen
- [2]: tape noen av syne (miste øyekontakten med)
het oogcontact met iemand verliezen
- [2]: være ikke tapt bak en vogn (ikke rådvill i en vanskelig situasjon)
ze is niet perplex in een moeilijke situatie
- [3]: gi tapt (gi opp, komme til kort)
opgeven, tekortkomen
- [2]: tape en formue
een vermogen verliezen
- [2]: tape interessen for noe eller noen
de belangstelling aan iets of iemand verliezen
- [2]: tape terreng (bli drevet tilbake, miste oppslutning)
terrein verliezen
- [3]: tape en krig, en sak, en cupkamp
een oorlog, een zaak, een bekerwedstrijd verliezen
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | tape |
tegenwoordige tijd | taper |
verleden tijd | tapet tapa |
voltooid deelwoord |
tapet tapa |
onvoltooid deelwoord |
tapende |
lijdende vorm | tapes |
gebiedende wijs | tap |
vervoegingsklasse | Klasse 2 zwak |
opmerking |
[B] tape
- overgankelijk vastplakken (met plakband, tape)
- overgankelijk, (techniek) opnemen (op tape of magneetband)
- [1-2]: teipe
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | tape | tapen | taper | tapene |
genitief | tapes | tapens | tapers | tapenes |
tape m
- plakband, tape
- (techniek), (verouderd) ponsstrook
- (techniek) tape, magneetband
- [1-3]: teip
- [1]: klebebånd
- [1]: limband
- [1]: limbånd
- [2]: holband
- [2]: holbånd
- [2]: hullband
- [2]: hullbånd
- [3]: lydband
- [3]: lydbånd
- [3]: magnetband
- [3]: magnetbånd
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / ˈtɑːpə / (werkwoord [A])
- IPA: /tæjp/ (werkwoord [B] en zelfstandig naamwoord)
- ta·pe
- Werkwoord [A]: Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord tapa (verliezen)
- Werkwoord [B] en zelfstandig naamwoord: Afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord tape (band).
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | tape tapa |
tegenwoordige tijd | tapar |
verleden tijd | tapa |
voltooid deelwoord |
tapa |
onvoltooid deelwoord |
tapande |
lijdende vorm | tapast |
gebiedende wijs | tap tapa tape |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak |
opmerking |
[A] tape
- overgankelijk kwijtraken, verliezen
- overgankelijk, (figuurlijk) verliezen
- overgankelijk aan het kortste eind trekken, verliezen
- [1-3]: tapa
- [1]: gå glipp av
- [1]: gå med tap
- [1]: lida tap, lide tap
- [1]: mista, miste
- [2]: spilla, spille
- [3]: lida nederlag, lide nederlag
- [3]: bli slått
- [2]: gå tapt (gå til spille, bli borte)
verdwijnen, verloren gaan
- [2]: vere tapt for denne verda (leve i si eiga verd, vere fråverande)
leven in zijn eigen waarde, afwezig zijn
- [3]: gje tapt (gje opp, komme til kort)
opgeven, tekortkomen
- [2]: tape ein formue
een vermogen verliezen
- [2]: tape på verksemda
de activiteit verliezen
- [2]: tape terreng (bli dreven tilbake, miste oppslutning)
terrein verliezen
- [3]: tape ein krig, ei sak, eit spel
een oorlog, een zaak, een wedstrijd verliezen
vervoeging | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs | tape tapa |
tape tapa |
tegenwoordige tijd | tapar | taper tapar |
verleden tijd | tapa | tapte |
voltooid deelwoord |
tapa | tapt |
onvoltooid deelwoord |
tapande | tapande |
lijdende vorm | tapast | tapast |
gebiedende wijs | tap tapa tape |
tap |
vervoegingsklasse | Klasse 1 zwak | Klasse 2 zwak
|
opmerking | optioneel | optioneel |
[B] tape
- overgankelijk vastplakken (met plakband, tape)
- overgankelijk, (techniek) opnemen (op tape of magneetband)
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | tape | tapen | tapar | tapane |
tape m
- plakband, tape
- (techniek), (verouderd) ponsstrook
- (techniek), tape, magneetband
- [1-3]: teip
- [1]: limband
- [2]: holband
- [3]: lydband
- [3]: magnetband
vervoeging van |
---|
tapar |
tape