• tapet
vervoeging van
tapen

tapet

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tapen
    • Jij tapet. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tapen
    • Hij tapet. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van tapen
    • Tapet! 


  • ta·pet

tapet

  1. verleden tijd van tape (betekenis [B])
  2. voltooid deelwoord van tape (betekenis [B])

tapet, o

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van tap


  • ta·pet

tapet, o

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van tap