Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ta
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pata pata's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

pata

  1. (straattaal) sportschoen, sneaker
  2. (straattaal) schoen
Schrijfwijzen
Anagrammen

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Nedersorbisch

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

pata

  1. (dierkunde) kloek; hoenderachtig (en dan vooral kip) die kuikens heeft


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ta
enkelvoud meervoud
pata patas

Zelfstandig naamwoord

pata v

  1. poot

Verwijzingen

Anagrammen


Surinaams

Zelfstandig naamwoord

pata

  1. gymschoen
Overerving en ontlening


Toki Pona

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ta
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pata

  1. (verouderd) (familie) brus, hyperoniem voor broer en zus

Bijvoeglijk naamwoord

pata

  1. (verouderd) (familie) broederlijk, zusterlijk


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ta
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *pęta

Zelfstandig naamwoord

pata v

  1. (anatomie) hak; hiel van de voet
  2. (kleding) hak; van de sok
  3. voet; de bodem van iets, specifiek iets dat ter ondersteuning dient
    «U paty stožáru byla vysoká tráva.»
    Bij de voet van de mast groeide lang gras.
Verbuiging
Synoniemen
  1. úpatí o
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Meer informatie

Verwijzingen