zus
- zus
- (verkorting) van zuster [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zus | zussen |
verkleinwoord | zusje | zusjes |
de zus v
- (familie) een ander kind van dezelfde ouders van het vrouwelijk geslacht
- Ik heb twee zussen en een broer.
- ▸ Mijn zus had me twee kleine blokjes waterverf meegegeven, indigo blauw en cadmium geel.[3]
- ▸ Ze reageerde altijd verontwaardigd ‘Waarom ik altijd? Mijn zusje kan ook ontsporen hoor!’ Maar zolang alles goed en gezond bleef aan beide kanten van de oceaan kon ik met een gerust hart doorlopen.[3]
- zuster [1]
1. een ander kind van dezelfde ouders van het vrouwelijk geslacht
|
|
- In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: zo’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [4] [5]
- zo, op zulke wijze [8]
- Het woord zus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zus" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[9] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ zus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ "zus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ zus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be