• zus
enkelvoud meervoud
naamwoord zus zussen
verkleinwoord zusje zusjes

de zusv

  1. (familie) een ander kind van dezelfde ouders van het vrouwelijk geslacht
    • Ik heb twee zussen en een broer. 
     Mijn zus had me twee kleine blokjes waterverf meegegeven, indigo blauw en cadmium geel.[3]
     Ze reageerde altijd verontwaardigd ‘Waarom ik altijd? Mijn zusje kan ook ontsporen hoor!’ Maar zolang alles goed en gezond bleef aan beide kanten van de oceaan kon ik met een gerust hart doorlopen.[3]
 aapnootMiesWimzusJetTeunvuurGijslamkeesbokweidedoeshokduifschapen
grote leesplank, met klikbare woorden
  • In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: zo’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [4] [5]

zus [6] [7]

  1. zo, op zulke wijze [8]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[9]