Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stief·zus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stiefzus stiefzussen
verkleinwoord stiefzusje stiefzusjes

Zelfstandig naamwoord

de stiefzusv

  1. dochter uit een voorafgaand huwelijk van iemands tweede vader of moeder
    • Zijn stiefzus was een stuk ouder, maar ze konden het goed met elkaar vinden. 
  2. dochter uit een later huwelijk van iemands eigen vader of moeder
    • Toen zijn vader hertrouwde kreeg zijn zelfs nog een stiefzus. 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be