zuster
- zus·ter
- In de betekenis van ‘vrouwelijk kind m.b.t. kinderen van dezelfde ouders’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
|
|
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zuster | zusters |
verkleinwoord | zustertje | zustertjes |
de zuster v
- vrouwelijk kind van dezelfde ouders, zus
- verpleegster in een ziekenhuis
- (religie) non, kloosterlinge
- vrouwelijke kameraad in een politieke strijd
- [2] verpleegster, ziekenverpleegster, ziekenzuster
- [4] kameraad
1. vrouwelijk kind van dezelfde ouders
- Het woord zuster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zuster" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zuster" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
zuster
- (familie) zuster, zus; vrouwelijk kind van dezelfde ouders
- zuster; verpleegster in een ziekenhuis
- (religie) zuster; non, kloosterlinge
- breur
- –
- –
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zuster | zusters |
verkleinwoord |
zuster
- (familie) zuster, zus; vrouwelijk kind van dezelfde ouders
- zuster; verpleegster in een ziekenhuis
- (religie) zuster; non, kloosterlinge
- zus
- -
- -
zuster
- (familie) zuster, zus; vrouwelijk kind van dezelfde ouders
- zuster; verpleegster in een ziekenhuis
- (religie) zuster; non, kloosterlinge
zuster
- zuster; verpleegster in een ziekenhuis