Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·ken·zus·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenzuster ziekenzusters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ziekenzusterv

  1. (religie) religieuze die zorgt voor zieken
     Feestelingen die vooral binnenblijven, trekken zich weinig van het weer aan en willen nog altijd graag als ziekenzuster, stewardess en politieagent verkleed gaan.[2]
     De religieuze leefde 85 jaar in het klooster en was als ziekenzuster actief in verschillende Italiaanse steden.[3]
  2. (beroep) verpleegster
     De in Libië aanvankelijk ter dood en vervolgens tot levenslang veroordeelde ziekenzusters, aan wie onmiddellijk na hun terugkeer in hun geboorteland gratie werd verleend, vertelden over "geestelijke en lichamelijke geweldplegingen" in de gevangenis.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Advies voor carnavalsvierders: hossen en thermokleding” (06-02-2012), Tubantia
  3.   Weblink bron “Oudste zuster (110) in Italië overleden” (31-05-2017), Reformatorisch Dagblad
  4.   Weblink bron “Bulgaarse verpleegsters in Libië gefolterd tijdens ondervraging” (10/08/2007), De Standaard