Niet te verwarren met: non-
  • non
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kloosterzuster’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord non nonnen
verkleinwoord nonnetje nonnetjes

de nonv

  1. (religie) inwoonster van een vrouwenklooster
    • Nonnen kan men makkelijk herkennen aan hun typische zwart-witte kledij. 
  2. soort vogel en soort vlinder die qua uiterlijk lijken op bovenstaand vrouwspersoon
96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]


non

  1. waar?


non

  1. niet: ontkenning

non

  1. nee
    «Vous ne voyagez pas souvent? Non, par manque de temps.»
    Reizen jullie niet vaak? Nee, bij gebrek aan tijd.


non

  1. niet


nōn

  1. niet
    «Pecunia non olet.»
    Geld stinkt niet.
  • non sequitur