Nederlands

 
[1] zusterhuis
Uitspraak
Woordafbreking
  • zus·ter·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zusterhuis zusterhuizen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

zusterhuis o [1]

  1. (medisch) huis bij een ziekenhuis waar verpleegsters wonen
     De eerste plek is het voormalige Zusterhuis en de Tweede Chirurgische kliniek in de Nieuwe Doelenstraat en de Vendelstraat. Hierbij wordt een opvallend, overkapt atrium gemaakt, dat de overbrugging moet vormen tussen de bibliotheek en de onderwijslocaties. Aan de kant van de Nieuwe Doelenstraat komt nieuwbouw met daarin ruimte voor een café en studiezalen.[2]
     Door de week sliep zij in het zusterhuis en in de weekends kwam ze thuis met een goedgevuld loonzakje.[3]
  2. (religie) huis waar vrouwelijke religieuzen wonen
     Ze begon eind 1988 in het Nijverdalse zusterhuis aan de Spoelerstraat haar dekenproject, waar door de vele vrijwilligers dekens werden genaaid voor mensen in nood in Oost-Europa en elders op de wereld.[4]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “UvA raadpleegt studenten voor plek nieuwe bibliotheek” (16 maart 2017), Het Parool
  3. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  4.   Weblink bron
    Dick Janssen
    “Zuster Petronella maakte vanuit Nijverdal de wereld ’n stukje mooier” (26-10-2020), Tubantia