Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘priester’ voor het eerst aangetroffen in 1469 [1]
  • van Latijn pater "vader", in de zin van "geestelijk vader" [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pater paters
verkleinwoord patertje patertjes

Zelfstandig naamwoord

pater m [3]

  1. (religie) (rooms-katholiek) priester die tot een rooms-katholieke kloosterorde behoort
     Paus Franciscus heeft zijn afschuw uitgesproken over de moord op de Nederlandse pater Frans van der Lugt.[4]
     Deze documentaire weergaf het verhaal van een man die in zijn jeugd ernstig misbruikt werd door een pater.[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pater m

  1. (spreektaal) vader
    «Ce week-end, je le passe avec mon pater
    Dit weekend breng ik door mijn ouweheer. [1]

Verwijzingen


Latijn

Woordafbreking
  • pa·ter

Zelfstandig naamwoord

pătĕr m

  1. (familie) vader m
    «Pater maritus matris est.»
    Vader is de echtgenoot van moeder.
Verbuiging
Overerving en ontlening