dagzuster
- dag·zus·ter
- samenstelling van dag zn en zuster zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dagzuster | dagzusters |
verkleinwoord | dagzustertje | dagzustertjes |
- (beroep) vrouw die overdag patiënten verzorgt
- ▸ Op het andere klembord heeft de dagzuster Bella's medicatie afgetekend.[2]
- Het woord dagzuster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “De schreeuw van het lam” (1994), Luitingh-Sijthoff , ISBN 902451990X