• kle·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord kleding -
verkleinwoord - -

de kledingv

  1. (textiel) het textiel voor de bedekking van het lichaam
    • Ik heb per ongeluk cola gemorst op mijn kleding. 
     Niet iedereen trok net zo zwaar bepakt als ik de bergen over. Steeds vaker zag ik mensen met opvallend kleine rugzakken langslopen, die net als ik eten, drinken, tent en kleding nodig hadden.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. kleding op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be