• gar·de·ro·be
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘klerenbewaarplaats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
  • Van fr. garder (bewaren, bewaken) + robe (japon), eigenlijk veroverde wapenrusting (vgl. nl. roven). Vgl. ook eng. wardrobe (kledingkast, garderobe)
enkelvoud meervoud
naamwoord garderobe garderobes
verkleinwoord garderobetje garderobetjes

de garderobev / m

  1. voorraad kleren
     Ik moest volledig zelfvoorzienend zijn en het leek alsof ik een nieuw huis moest kopen met keuken, slaapkamer en een geheel vernieuwde garderobe.[2]
  2. bewaarplaats voor kleren
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]