kledingindustrie
  • kle·ding·in·dus·trie
enkelvoud meervoud
naamwoord kledingindustrie kledingindustrieën
verkleinwoord

de kledingindustriev [1]

  1. alle bedrijven die betrokken zijn bij het op grote schaal produceren van kleding
     Alsof Wormer nu in de kledingindustrie werkt.[2]
     Journalisten ontdekten ten minste twee restaurants waar hij zwart had gewerkt, en hij bleek slechts sporadisch in de kledingindustrie te hebben gewerkt.[3]
     Met de nieuwe regels hoopt Brussel een verandering af te dwingen in de kledingindustrie. Uit cijfers van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat blijkt dat jaarlijks zo'n 6 procent van alle kleding in Nederland niet verkocht wordt. Een deel van de onverkochte, of teruggestuurde, kleding eindigt in de verbrandingsoven of de versnipperaar. In 2015 ging het naar schatting om 1,2 miljoen kledingstukken per jaar. Die verspilling is de EU een doorn in het oog.[4]
     De 76-jarige Jimmy Lai is een van de meest prominente activisten uit Hongkong. Nadat hij rijk was geworden in de kledingindustrie werd hij uitgever van de krant Apple Daily, die invloed van Peking op de voormalige Britse kolonie kritisch volgde.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Corps delcti” (2009), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789041417480
  3. “De schreeuw van het lam” (1994), Luitingh-Sijthoff  , ISBN 902451990X
  4.   Weblink bron “EU stemt in met verbod op vernietigen van onverkochte kleding” (dinsdag 5 december 2023, 20:10), NOS
  5.   Weblink bron “VK noemt rechtszaak tegen dissident Hongkong schending van verdrag” (maandag 18 december 2023, 01:15), NOS