industrie
- in·dus·trie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘nijverheid, fabriekswezen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1864 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | industrie | industrieën |
verkleinwoord | industrietje | industrietjes |
de industrie v
- nijverheid
- ▸ Betrokkenheid: Ook bijvoorbeeld de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed maakt gebruik van faciliteiten en kennis van de afdeling, net als grote ingenieursbureaus. Daarnaast hebben grote namen in de industrie, zoals Boskalis en Shell, veel aardwetenschappers nodig vanwege hun kennis over de bodem. En ook Energie Beheer Nederland (EBN) kan voor bijvoorbeeld vraagstukken over aardwarmte niet zonder dit soort kennis.[2]
|
1. Nijverheid
- Het woord industrie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "industrie" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "industrie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron
Sven Schaap“Werkveld luidt noodklok op actiedag tegen verdwijnen aardwetenschappen VU” (6 mei 2025), NOS - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be