Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • far·ma-in·dus·trie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord farma-industrie farma-industrieën
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de farma-industriev

  1. bedrijf dat op grote schaal medicijnen produceert en ontwikkelt
     Covid-19 slokt aandacht farma-industrie op, ten koste van andere dreigingen[1]
     De ferme taal komt niet zomaar uit de lucht vallen. Vandaag houdt de Tweede Kamer een hoorzitting over dure medicijnen, op initiatief van PvdA-Kamerlid Henk Nijboer. Hij beschuldigt de farma-industrie van het maken van woekerwinsten.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Rinke van den Brink
    “Covid-19 slokt aandacht farma-industrie op, ten koste van andere dreigingen” (Dinsdag 26 januari 2021), NOS
  2.   Weblink bron “Geneesmiddelenfabrikant Janssen is discussie over medicijnprijzen beu” (maandag 2 oktober 2017), NOS