industrieel
- Geluid: industrieel (hulp, bestand)
- in·dus·tri·eel
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | industrieel | industriëler | industrieelst |
verbogen | industriële | industriëlere | industrieelste |
partitief | industrieels | industriëlers | - |
industrieel
- tot de industrie behorend
- met veel fabrieken
- ▸ Ondertussen trok de industriële voorstad van San Diego aan ons voorbij.[1]
1.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | industrieel | industriëlen |
verkleinwoord | industrieeltje | industrieeltjes |
de industrieel m
- eigenaar van een fabriek
- Het woord industrieel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "industrieel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be