Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fiets·in·dus·trie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsindustrie fietsindustrieën
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de fietsindustriev

  1. alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van fietsen
     De brancheorganisatie van de auto- en fietsindustrie, RAI Vereniging, wil dat maximaal 30 km/uur de nieuwe standaard wordt voor wegen binnen de bebouwde kom. Dat is beter voor de verkeersveiligheid en ook tegen de geluidsoverlast van het verkeer.[1]
     "Maar de fietsindustrie is allang een wereldmarkt waar veel partijen op actief zijn. Stel dat ze de prijzen zouden verhogen, dan kun je gewoon bij een kleinere leverancier of bij een andere Europese fabrikant terecht, ook via internet. Dus ik verwacht niet dat de prijzen omhoog gaan, omdat er heel veel concurrentie overblijft."[2]
     Utrecht draait de conclusie liever om: het vele fietsen van de Utrechters scheelt de samenleving juist 250 miljoen euro. De fietsindustrie heeft namelijk niet alleen voordeel van al die fietsers, maar ook het milieu, zegt de gemeente. En dat laatste komt de gezondheid van mensen weer ten goede.[3]


Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Pleidooi voor 30 km per uur in bebouwde kom” (Maandag 25 maart 2019, 10:06), NOS
  2.   Weblink bron “Straks één grote fietsfabrikant 'kan slecht uitpakken voor fietsenwinkel'” (Dinsdag 11 april 2017, 18:11), NOS
  3.   Weblink bron “'Utrechtse fietsers besparen de stad een kwart miljard euro'” (Vrijdag 17 februari 2017, 15:18), NOS