tapte
- tap·te
vervoeging van |
---|
tappen |
tapte
- enkelvoud verleden tijd van tappen
- Ik tapte.
- Jij tapte.
- Hij, zij, het tapte.
- Ik tapte.
- Het woord tapte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- tap·te
Naar frequentie | 2198 |
---|
tapte
- verleden tijd van tape (betekenis [A])
- tap·te
tapte
- verleden tijd van tapa (betekenis [A])
tapte
- verleden tijd van tape (betekenis [A])