enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mijn
m'n
mijneons, onzeonze
2e persoon
(informeel)
jouw
je
jouwejullie
je
-
2e persoon
(formeel)
(regionaal)
uwuweuwuwe
3e persoon
(mannelijk)
zijn
z'n
zijnehunhunne
3e persoon
(vrouwelijk)
haar
d'r, 'r
hare
3e persoon
(onzijdig)
zijn
z'n
(ervan)
zijne
Boven: benadrukte vorm. Onder: onbenadrukte vorm
  • mijn

mijn

  1. van de eerste persoon enkelvoud
    • Mijn huis staat op een heuvel. 
     "Op mijn leeftijd telt nog maar één ding: peace of mind", zei Buikhuisen over de verzoening. "Carel Stolker heeft mij die peace of mind gegeven." Stolker zelf zei te hopen dat de universiteit en de faculteit in de toekomst bij controversieel onderzoek de rug recht houden.[5]
     Waarom had ik geen donder gehoord of bliksem gezien tijdens mijn tocht omhoog? Wat had ik nu spijt van het plan om de zonsondergang en zonsopkomst vanaf de top te willen gaan bekijken.[6]
  • Clitische vorm: m'n

demijnv/m

  1. (mijnbouw) een plaats waar delfstoffen gewonnen worden, onderaards of in een open groeve
  2. (militair) voorwerp gevuld met springstof die ontploft bij aanraking en dergelijke
  3. plaats voor openbare verkoping bij afslag
vervoeging van
mijnen

mijn

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mijnen
    • Ik mijn. 
  2. gebiedende wijs van mijnen
    • Mijn! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mijnen
    • Mijn je? 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[7]