min
- min
- In de betekenis van ‘zoogster’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
- In de betekenis van ‘gering’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]
- In de betekenis van ‘liefde’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | min | minnen |
verkleinwoord | minnetje | minnetjes |
de min v
- (beroep) vrouw die tegen betaling het kind van een andere vrouw zoogt
- liefde, genegenheid (zie bijv. minnedicht)
- negatieve waarde
- (wiskunde) minteken
- (elektrotechniek) negatieve pool
- [1] voedster, zoogster, zoogmoeder, zoogvrouw
min voornamelijk als predicaat:
- verachtelijk, gemeen
- ondermaats, onbetekenend, onbeduidend
- Dat was hem te min.
min
- minus, verminderd met (-)
- min of meer: met weinig of met veel; meer of minder
- ▸ Als de baas van het nieuwe D 25 de codenaam 'Eva' had gehad, had geen van al deze min of meer verwarde maar vol testosteron zittende verzetslui haar serieus genomen.[2]
- Het woord min staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "min" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- 1 2 3 "min" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus
, ISBN 9789044628265
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be