voedster
- voed·ster
- In de betekenis van ‘vrouw die voedt’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
- Naamwoord van handeling van voeden met het achtervoegsel -ster [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voedster | voedsters |
verkleinwoord | - | - |
- voedsterbij, voedsterdochter, voedsteren, voedsterkind, voedsterloon, voedstermoeder, voedsterplant, voedstervader, voedsterzoon
- Het woord voedster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voedster" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "voedster" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ voedster op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be