Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • min·nen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘liefhebben’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
minnen
minde
gemind
zwak -d volledig

Werkwoord

minnen [3]

  1. inergatief vrijen
  2. overgankelijk (formeel) liefhebben
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

minnen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord min
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord minne

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen