1. Zij beminnen elkaar.
  • be·min·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beminnen
beminde
bemind
zwak -d volledig

beminnen

  1. overgankelijk amoureuze gevoelens koesteren voor
    • "Ik bemin jou" is eigenlijk een nog romantischer "Ik hou van jou", vooral als het antwoord "Ik ook van jou" is. 
     De artes amatoria, pseudo-wetenschappelijke verhandelingen over de kunst van het beminnen, bevatten gewoonlijk voorschriften of aanwijzingen voor de minnaar over de wijze van benaderen en omgaan met de beminde.[3]
  2. overgankelijk (figuurlijk) grote waarde hechten aan
     Zij beminnen de deugd en ze houden de dichters in ere.[4]
  3. overgankelijk (seksualiteit) (eufemisme) geslachtsgemeenschap hebben
     Je slaapkamer is bedoeld om in te slapen en om in te beminnen.[5]
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. beminnen op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron ars amandi in:
    G.J. Vis e.a.
    Algemeen letterkundig lexicon
  4.   Weblink bron
    K.J. Bostoen
    “Dichterschap en koopmanschap in de zestiende eeuw. Omtrent de dichters Guillaume de Poetou en Jan vander Noot.”, 2e, herziene editie (2016), Sub Rosa, Deventer, ISBN 9070591189, hfst. 5
  5.   Weblink bron “Debby (52) ontdekte Feng Shui: 'Ik slaap nu als een roos'” (25 januari 2023) op nu.nl  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be