• min·ne·nijd
  • Samenstelling van min (liefde) en nijd (haat) met het invoegsel -e-
enkelvoud meervoud
naamwoord minnenijd -
verkleinwoord - -

de minnenijdm

  1. jaloezie in de liefde
    • Hebt gij nooit de starende ogen, uit de schaduw der vensterbogen onder ’t schitterend kronenlicht, op een maagd, wier lieflijk bloeien heel ons harte deed ontgloeien, dol van minnenijd gericht? (Minnenijd, E.J. Potgieter). 
  2. afgunst in de liefde
44 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be