• ja·loe·zie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afgunst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1300 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘optrekbaar zonnescherm’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1892 [1]
2 enkelvoud meervoud
naamwoord jaloezie jaloezieën
verkleinwoord jaloezietje jaloezietjes

de jaloeziev

  1. (psychologie) geen meervoud gevoel van leed of spijt over het goede dat een ander te beurt valt en dat men hem niet gunt
    • Niet dat The Favourite zich iets aantrekt van de werkelijkheid, of hoe die werkelijkheid er in films over die periode doorgaans uitziet. Dat komt door het smeuïge scenario van Deborah Davis en Tony McNamara, vol seks en jaloezie, verraad en vulgariteiten. Het woord ‘kutwijf’ valt verrassend vaak. [2] 
  2. zonnescherm, bestaande uit horizontale lamellen
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud of
impliciet meervoud
expliciet meervoud
  jaloezie     -  

jaloezie

  1. jaloezie, afgunst
  2. jaloezie, zonneblind
  • Spellingvariant op Aruba: yalusi
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: yalusí.