• min·ach·tend
vervoeging van: minachten
verbogen vorm: minachtende

minachtend

  1. onvoltooid deelwoord van minachten


stellend vergrotend overtreffend
onverbogen minachtend minachtender minachtendst
verbogen minachtende minachtendere minachtendste
partitief minachtends minachtenders -

minachtend

  1. zonder respect
    • Ik moet vooral mijn mond houden tijdens het kijken. Woensdag, bij Real - Manchester City waagde ik te vragen wie 'die witten' waren. Mijn zoontje zuchtte: ,,Je ziet heel veel mensen in het wit op de tribune, dus dat is de ploeg die thuis speelt, Real. Mijn dochter met onverholen minachtende blik: ,,Weet je niet dat het uittenue van Manchester geel is? Thuis spelen ze in blauw. Als je me niet gelooft, google je maar. [1] 
    • Soms begrijp ik de beslissingen van mijn mensen ook niet. Dit geeft juist misverstanden”, erkende Uilenberg, die de minachtende woorden na afloop van Utrecht-assistent John van Loen over Nijhuis sterk afwees. [2] 
    • PvdA-Kamerlid Ronald Plasterk beticht VVD-lijsttrekker en premier Mark Rutte van een minachtende houding. Plasterk deed dat woensdag bij Knevel en Van den Brink. [3] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Tubantia Angela de JOng 10-01-17 Toch nog puntje voor mama
  2. Tubantia Erik Hogeboom 14-01-08 Gelijkmaker FC Twente 'scheidsrechterspech'
  3. Tubantia 22-08-12 Plasterk beticht Rutte van minachting
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be