minachten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van minachten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | minachten | te minachten | ||||||||
toekomend | zullen minachten | te zullen minachten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geminacht | te hebben geminacht | ||||||||
toekomend | geminacht zullen hebben | geminacht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
minachtend | geminacht | ev. minacht |
mv. verouderd minacht |
minachte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | minacht | minacht | minacht | minacht | minacht | minachten | minachten | minachten | |||
verleden (o.v.t.) | minachtte | minachtte | minachtte | minachtte | minachtte | minachtten | minachtten | minachtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal minachten | zult/zal minachten | zult/zal minachten | zult minachten | zal minachten | zullen minachten | zullen minachten | zullen minachten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou minachten | zou minachten | zou(dt) minachten | zoudt minachten | zou minachten | zouden minachten | zouden minachten | zouden minachten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geminacht | hebt geminacht | hebt/heeft geminacht | hebt geminacht | heeft geminacht | hebben geminacht | hebben geminacht | hebben geminacht | |||
verleden (v.v.t.) | had geminacht | had geminacht | had geminacht | hadt geminacht | had geminacht | hadden geminacht | hadden geminacht | hadden geminacht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geminacht hebben | zal/zult geminacht hebben | zult/zal geminacht hebben | zult geminacht hebben | zal geminacht hebben | zullen geminacht hebben | zullen geminacht hebben | zullen geminacht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geminacht hebben | zou geminacht hebben | zou/zoudt geminacht hebben | zoudt geminacht hebben | zou geminacht hebben | zouden geminacht hebben | zouden geminacht hebben | zouden geminacht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geminacht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geminacht | er is geminacht | |||||||||
verleden | er werd geminacht | er was geminacht | |||||||||
toekomend | er zal geminacht worden | er zal geminacht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geminacht worden | er zou geminacht zijn | |||||||||
lijdende vorm geminacht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geminacht worden | geminacht te worden | ||||||||
toekomend | geminacht zullen worden | geminacht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geminacht zijn | geminacht te zijn | ||||||||
toekomend | geminacht zullen zijn | geminacht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geminacht | wordt geminacht | wordt geminacht | wordt geminacht | wordt geminacht | worden geminacht | worden geminacht | worden geminacht | |||
verleden (o.v.t.) | werd geminacht | werd geminacht | werd geminacht | werdt geminacht | werd geminacht | werden geminacht | werden geminacht | werden geminacht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geminacht worden | zult geminacht worden | zult geminacht worden | zult geminacht worden | zal geminacht worden | zullen geminacht worden | zullen geminacht worden | zullen geminacht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geminacht worden | zou geminacht worden | zou/zoudt geminacht worden | zoudt geminacht worden | zou geminacht worden | zouden geminacht worden | zouden geminacht worden | zouden geminacht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geminacht | bent geminacht | bent/is geminacht | zijt geminacht | is geminacht | zijn geminacht | zijn geminacht | zijn geminacht | |||
verleden (v.v.t.) | was geminacht | was geminacht | was geminacht | waart geminacht | was geminacht | waren geminacht | waren geminacht | waren geminacht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geminacht zijn | zult geminacht zijn | zult geminacht zijn | zult geminacht zijn | zal geminacht zijn | zullen geminacht zijn | zullen geminacht zijn | zullen geminacht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geminacht zijn | zou geminacht zijn | zou/zoudt geminacht zijn | zoudt geminacht zijn | zou geminacht zijn | zouden geminacht zijn | zouden geminacht zijn | zouden geminacht zijn |