• klei·ne·rend
vervoeging van: kleineren
verbogen vorm: kleinerende

kleinerend

  1. onvoltooid deelwoord van kleineren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kleinerend kleinerender kleinerendst
verbogen kleinerende kleinerendere kleinerendste
partitief kleinerends kleinerenders -

kleinerend

  1. minachting uitend
    • Tv-zender NBC verbrak onmiddellijk de samenwerking met Trump vanwege zijn 'kleinerende uitlatingen over immigranten', en besloot de Miss USA en Miss Universe-verkiezing, die door Trump worden georganiseerd, niet uit te zenden. [1] 
    • Maar op de eretribune was de verontwaardiging bij de bonzen van Atlético groter dan bij de spelers op het veld, die de kleinerende woorden misschien niet eens zagen. [2]