Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • even·min
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

evenmin [2]

  1. ook niet
    • Dat is al evenmin een goed idee. 
    • Hij houdt niet van voetbal en evenmin van tennissen. 
     Waarom God hun alle drie een dergelijke gunst had verleend, was onmogelijk te begrijpen, evenmin waarom hij in hun jeugd hun vader en oom tot zich had genomen door hen te laten verdwijnen op zee.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen