minkukel
- min·ku·kel
- In de betekenis van ‘dom persoon’ voor het eerst aangetroffen in 1963 [1]
- Het woord is in 1963 geïntroduceerd door Marten Toonder in het stripverhaal Tom Poes en het kukel. Het lijkt te staan voor 'minimaal IQ'.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | minkukel | minkukels |
verkleinwoord | minkukeltje | minkukeltjes |
de minkukel m
- (schertsend), (informeel) onnozel of minderwaardig persoon
- Wat ben jij toch een minkukel.
- Het woord minkukel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "minkukel" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "minkukel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be