Nederlands

 
vismijn met veilingklok
Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·mijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vismijn vismijnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

vismijn v/m [1]

  1. een instelling die bemiddelt in de verkoop van gevangen vis aan de handelaar
    • De Urker vissersvloot vaart niet uit en de vismijn blijft tot nader order gesloten. Dat hebben 200 actievoerende vissers op Urk vandaag in een vergadering besloten. Zij zijn het niet eens met de lage marktprijzen voor tong en schol, die onder de kostprijs zou blijven. [2] 
    • De uitbaters zeggen een van de mooiste panden van Gent in handen te hebben. ‘Maar we beseffen dat het imago slecht is. Daarom overwegen we om het woord Vismijn overboord te gooien.’ Een ander probleem is de bereikbaarheid. Iedereen kent het prachtige terras langs het water. Maar wie weet waar de voordeur is? ‘Ook daarvoor zoeken we oplossingen. We denken aan shuttlebootjes. Of waarom geen klanten oppikken met elektrische wagens?’ [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

40 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen