• mi·na
enkelvoud meervoud
naamwoord mina mina's
minae
verkleinwoord - -

[A] de minav / m

  1. (geschiedenis) (eenheid) gewicht in de ordegrootte van een pond, een halve kilogram zoals in de oudheid gebruikt in Griekenland en het Midden-Oosten; vaak een zestigste van een talent en weer onderverdeeld in 60 drachmen of sjekel
     In de gebieden verder richting zee wegen de lamprei en de zee-aal meer dan tachtig minae[2]
  2. (geschiedenis) (eenheid) munteenheid met de waarde van rond een pond, een halve kilogram, in zilver, zoals in de oudheid gebruikt in Griekenland en het Midden-Oosten
     Ook vermaak ik hem 2 mina's (ƒ 85,—) en mijn voorgelezen boeken; (…)[3]
  • mine (uitspraakvariant)
enkelvoud meervoud
naamwoord mina mina's
verkleinwoord - -

[B] de minav / m

  1. (plantkunde) benaming voor een klimplant uit tropisch Amerika Ipomoea lobata  
enkelvoud meervoud
naamwoord mina mina's
verkleinwoord - -

[C] de minav

  1. (maatschappij) feministische actievoerster (alleen in de onderstaande verbindingen)
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Jacob Cats (ed. Hans Luijten)
    “Sinne- en minnebeelden. Deel 2. Inleiding en commentaar.” (1996), Constantijn Huygens Instituut, Den Haag, ISBN 908026962X, p. 339 n. 34 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  3.   Weblink bron
    Herm Göll
    Over den boekhandel bij de Grieken en Romeinen in:
    Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels
    Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel. Deel 1-2 (1884), M. Nijhoff, 's-Gravenhage, p. 420


  • mi·na
enkelvoud meervoud
mina minas

mina v

  1. mijn (plaats en explosief)


enkelvoud meervoud
mina minas

mina v

  1. mijn