mijnheer
- mijn·heer
- In de betekenis van ‘titel voor een man’ voor het eerst aangetroffen in 1289 [1]
- samenstelling van mijn en heer [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mijnheer | mijnheren |
verkleinwoord | mijnheertje | mijnheertjes |
de mijnheer m
- een aanspreektitel voor een man
- Mijnheer, wilt u dit nog even ondertekenen?
- de heer des huizes
- een titel voor marineofficieren
- Ik ben aanwezig, mijnheer.
1. een aanspreektitel voor een man
- Het woord mijnheer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mijnheer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mijnheer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ mijnheer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be