• mijn·heer
enkelvoud meervoud
naamwoord mijnheer mijnheren
verkleinwoord mijnheertje mijnheertjes

de mijnheerm

  1. een aanspreektitel voor een man
    • Mijnheer, wilt u dit nog even ondertekenen? 
  2. de heer des huizes
  3. een titel voor marineofficieren
    • Ik ben aanwezig, mijnheer. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]