• mij·ner·zijds

mijnerzijds [1]

  1. van mijn kant; door mij
    • Ik heb in mijn leven al heel wat verhalen van homeopaten gelezen en weet dat zij - bij gebrek aan bewijs voor de werkzaamheid van hun dwaalleer - graag mogen uitvallen naar de reguliere geneeskunde en daarbij zeer selectief citerend uit vaak ook nog troebele bron volledig de mist ingaan. Normaliter ga ik daarna over tot de orde van de dag, maar deze keer heeft vk.nl verzuimd enig antecedentenonderzoek te doen. Vandaar dat mijnerzijds een reactie niet kan uitblijven. [2] 
    • Kerstmis is het meest onderzochte feest en is dit jaar bovendien meer onderzocht dan voorgaande jaren. Dat is de onmiskenbare uitkomst van onderzoek mijnerzijds. [3] 
    • Een kleine kritische aantekening mijnerzijds: Dat is toch niet aardig. Scherper gezegd: de PvdA’ers die nog op campagne gaan, hebben hun stinkende best gedaan. Overal door het land trekken. Met grote bossen rode rozen en een praatje waarin veel kiezers, die vroeger als vanzelf op de PvdA stemden, die afgepeigerde Kamerleden (al in zak en as over de vraag of zij nog wel terugkomen in de Tweede Kamer) van alles toevoegden. [4] 
93 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[5]