misdrijf
- mis·drijf
- In de betekenis van ‘strafbaar feit’ voor het eerst aangetroffen in 1626 [1]
- samenstelling van mis bn en drijf ww [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | misdrijf | misdrijven |
verkleinwoord | misdrijfje | misdrijfjes |
het misdrijf o
- ambtsmisdrijf, geweldsmisdrijf, halsmisdrijf, oorlogsmisdrijf, persmisdrijf, vluchtmisdrijf, zedenmisdrijf
1. een misdaad of delict
|
vervoeging van |
---|
misdrijven |
misdrijf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van misdrijven
- Ik misdrijf.
- gebiedende wijs van misdrijven
- Misdrijf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van misdrijven
- Misdrijf je?
- Het woord misdrijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "misdrijf" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "misdrijf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ misdrijf op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be