• brott
  • Afkomstig van het Oudnoorse zelfstandige naamwoord brot
Naar frequentie > 50000
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   brott     brottet     brott     brotta
brottene  
genitief   brotts     brottets     brotts     brottas
brottenes  

[A] brott o

  1. breuk, doorbraak
  2. (figuurlijk) afbreuk, breuk
  3. overtreding
  4. groeve

brott,

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van brott

[B] brott o

  1. branding
  2. brokstuk, fragment
  3. scherf
  • [1]: seile gjennom brott og brann
door de branding varen

brott,

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van brott