[1] doorbraak van een dijk
  • door·braak
enkelvoud meervoud
naamwoord doorbraak doorbraken
verkleinwoord doorbraakje doorbraakjes

de doorbraakv / m

  1. een plek waar een dijk of dam is doorgeslagen
    • Na die doorbraak liep de hele polder onder. 
  2. een cruciale ontdekking of gebeurtenis die de weg opent naar belangrijke ontwikkelingen
    • De ontdekking van penicilline was een grote doorbraak in de medische wetenschap. 
    • Deze show wordt jouw grote doorbraak in showbusinessland.  
  3. het doorbreken, stukbreken
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]