Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • door·bra·ken

Werkwoord

vervoeging van
doorbreken

doorbráken

  1. meervoud verleden tijd van doorbreken
    • Wij doorbraken. 
    • Jullie doorbraken. 
    • Zij doorbraken. 
    • De gillende kinderen doorbraken de stilte in het verlaten bos. 
vervoeging van
doorbreken

dóórbraken

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doorbreken
    • ...dat wij doorbraken. 
    • ...dat jullie doorbraken. 
    • ...dat zij doorbraken. 
Verwante begrippen

Zelfstandig naamwoord

de dóórbrakenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord doorbraak