brokstuk
- brok·stuk
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘fragment’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
- samenstelling van brok en stuk
- Leenvertaling van het Duitse Bruchstück
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brokstuk | brokstukken |
verkleinwoord | brokstukje | brokstukjes |
het brokstuk o
- elk van de delen van een in stukken gebroken object
- De brokstukken liggen over honderden meters verspreid.
- Bij deeltjesfysici leeft de hoop dat wanneer ze deeltjes met steeds meer energie op elkaar schieten, in de brokstukken vanzelf een keer nieuwe, nog onbekende exemplaren opduiken. Daarnaast kan een sterkere reactor de eigenschappen van het higgsdeeltje nauwkeuriger in kaart gaan brengen. Dat staat bij de bouw van de FCC bovenaan de verlanglijst. [2]
- Het woord brokstuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brokstuk" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "brokstuk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Volkskrant George van Hal 21 januari 2019 Cern onthult plannen voor nieuwe megaversneller van 100 kilometer
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be