scherf
- Geluid: scherf (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsxɛrəf / (1 of 2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /sχɛrf/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /sxɛrf/
- scherf
- In de betekenis van ‘stuk van gebroken voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scherf | scherven |
verkleinwoord | scherfje | scherfjes |
- een onregelmatig gevormd stuk materie dat deel heeft uitgemaakt van een groter geheel
- Men zegt vaak, nadat er een stuk servies aan scherven gevallen is, dat scherven geluk brengen.
- een fragment van een granaat
1. een onregelmatig gevormd stuk materie dat deel heeft uitgemaakt van een groter geheel
2. een fragment van een granaat
vervoeging van |
---|
scherven |
scherf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scherven
- Ik scherf.
- gebiedende wijs van scherven
- Scherf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scherven
- Scherf je?
- Het woord scherf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "scherf" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "scherf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be