Een ostracon
  • scherf
  • In de betekenis van ‘stuk van gebroken voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord scherf scherven
verkleinwoord scherfje scherfjes

de scherfv / m

  1. een onregelmatig gevormd stuk materie dat deel heeft uitgemaakt van een groter geheel
    • Men zegt vaak, nadat er een stuk servies aan scherven gevallen is, dat scherven geluk brengen. 
  2. een fragment van een granaat
  1. diggel
  2. granaatscherf, splinter
 
Een granaatscherf
vervoeging van
scherven

scherf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scherven
    • Ik scherf. 
  2. gebiedende wijs van scherven
    • Scherf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scherven
    • Scherf je? 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]