shard
- Geluid: shard (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ʃɑɹd/
- via Middelengels shard / scherd / scheard / schord van Angelsaksisch sċeard; cognaat met Nederlands schaarde zn
enkelvoud | meervoud |
---|---|
shard | shards |
shard
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to shard |
he/she/it | shards |
verleden tijd | sharded |
voltooid deelwoord |
sharded |
onvoltooid deelwoord |
sharding |
gebiedende wijs | shard |
shard
- onovergankelijk in scherven uit elkaar vallen of spatten
- overgankelijk in scherven uit elkaar laten spatten