1.  ˈsxardə[1]
  • schaar·de
enkelvoud meervoud
naamwoord schaarde schaarden
verkleinwoord

de schaardev / m

  1. insnijding of kras zoals gemaakt door een hard, scherp voorwerp
  2. (verouderd) onregelmatig gevormd deel als gevolg van het breken van een geheel dat uit glas of een ander hard materiaal bestond
vervoeging van
scharen

schaarde

  1. enkelvoud verleden tijd van scharen
    • Ik schaarde. 
    • Jij schaarde. 
    • Hij, zij, het schaarde.