• dig·gel
enkelvoud meervoud
naamwoord diggel diggelen
diggels
verkleinwoord diggeltje diggeltjes

de diggelm

  1. scherf
    • Hier heb ik de laatste diggel van de kapotgevallen vaas, nu kunnen we hem laten repareren. 
53 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be